Bloemlezing & Analyses
Bloemlezing:
In dit deel van het Poëzie Project gaan we verschillende gedichten op volgorde, naar onze mening, de leukste of mooiste. We beginnen met de minst leuke en eindigen met de leukste.
Gedicht 1: Nu moet ik gaan: de bloemen sterven.
Een gedicht van Neeltje Maria Min, geschreven in 1966
Nu moet ik gaan: de bloemen sterven,
martinus, en het donkert al.
Als ik je weer ontmoeten zal,
zal ik mijn naam in jouw huid kerven.
Dan zal ik zingen van de zwarte dag
en van de schaduw die wij moesten delen
en van de vloek die sprong in onze kelen
en van het mes dat ik jouw handen lag.
Troost mij als ik zo droef moet zingen,
leg als een krans jouw handen om mijn hoofd.
Wanneer het waar is dat ik heb geloofd,
dan is het in herinneringen.
Gedicht 2: Voor het laatst.
Een gedicht van Adriaan Roland Holst, uit onderweg.
Een wolk schoof voor de maan,
en de verlorene gleed
tevoorschijn tot aan
de tafel bij het bed.
Ik twijfelde: ziet zij mij,
of lijdt zij nog maar het bestaan
van blinde mijmerij
om alles wat is vergaan?
Toen de maan weer inscheen
was zij er niet meer.
Wij zijn al zo lang alleen,
al sinds jaren her.
Gedicht 3: Nu het nog licht is.
Een gedicht van Ton van Deel, geschreven in 1998
Nu het nog licht is zou ik graag
een ander willen zijn, een haas
die zich een hoed opzet en man wordt.
Door spiegel wil ik gaan, raadsels
van aangezicht tot aangezicht
bezien, en weten dat ik niet alleen
een haas ben maar in 't licht van deze
spiegeling een man met hoed, een ander
dan men kent, niet bang voor jagers
of voor strikken, mijn eigen jagers zelfs
mijn eigen strik verschijnt daar
in het lacht als man met hoed.
gedicht 4: verliefde olifanten
door Patty Scholten uit ‘het dagjesdier’, wat uitkwam in 1995
Een hels lawaai bespringt me dominant:
Een kettingzaag op volle sterkte loeiend.
Misschien een tuinman, denk ik, bomen snoeiend.
Het is een amoureuze olifant.
Hij duwt zijn kop tegen haar zachtste zijde.
Zij zet zich schrap tegen haar muzikant
en houdt zo tegen al die hartstocht stand,
of tracht ze slechts om vallen te vermijden?
Ze staan nu boekensteunend kop aan kop
en vlechten lieflijk hun slurven samen
alsof twee slangen 't minnen overnamen.
Dan meet zijn slurf haar schedelbulten op.
Wie dierenliefde voor instinct verslijt,
zag nooit die grote zakken tederheid
Gedicht 6: wie het weet mag het zeggen
door Cees Buddingh, geschreven in 1971
sinds een paar weken heb ik last
van mieren in de keuken
overdag zie je ze nauwelijks, maar 's avonds
zo rond een uur of half tien
komen ze uit hun hoeken en gaten
dribbelen over ijskast en tafel
klimmen in lege flessen en glazen
en krioelen rond plekjes waar een druppel
limonade of een lik jam is gemorst
soms, als ik thee zetten ga,
sta ik ernaar te kijken
maar ik snap net zo min iets van hen
als zij iets van mij begrijpen
(trouwens: ze zien mij niet eens)
maar wat zien wij wel? misschien is kanker
ook een soort ddt*)
*) Dichloordifenyltrichloorethaan of DDT is een organisch chemisch insecticide. Gebruik in de landbouw wordt afgeraden in verband met de effecten op het milieu.
Gedicht 7: het fluitketeltje
door Annie M.G. Schmidt, geschreven in 1992
Meneer is niet thuis en mevrouw is niet thuis,
het keteltje staat op het kolenfornuis,
de hele familie is uit,
en het fluit en het fluit en het fluit: túúúút
De pan met andijvie zegt: Foei, o, foei!
Hou eindelijk op met dat nare geloei!
Wees eindelijk stil asjeblief,
je lijkt wel een locomotief.
De deftige braadpan met lapjes en zjuu
zegt: Goeie genade, wat krijgen we nu?
Je kunt niet meer sudderen hier!
ik sudder niet meer met plezier!
Het keteltje jammert: Ik hou niet meer op!
Het komt door m'n dop! Het komt door mijn dop!
Ik moet fluiten, zolang als ik kook
en ik kan het niet helpen ook!
Meneer en mevrouw zijn nog altijd niet thuis
en het keteltje staat op het kolenfornuis,
het fluit en het fluit en het fluit.
Wij houden het echt niet meer uit... Jullie?
Gedicht 8: De leeuw is los!
door Annie M.G. Schmidt, geschreven in 2003
De leeuw is los! De leeuw is los!
Hij wandelt al door de straten.
Hij wil naar 't Amsterdamse bos. dat heb ik wel in de gaten.
Hij bromt en hij briest en hij brult
en iedereen schrikt zich een bult.
Daar is ie al op de Postzegelmarkt,
daar loopt ie al over het Singel!
De tram blijft staan en klingelt hard
van klingeldeklingeldeklingel.
Het hele verkeer staat stil...
en de tramconducteur geeft een gil!
Nu is hij op de Overtoom!
We worden hoe langer hoe banger...
En iedereen klimt in z'n eigen boom,
de timmerman en de behanger.
O! roept de pianostemmer,
waar blijft nou die leeuwentemmer!
O kijk, daar komt een jongetje aan, o, zou z'n moeder dat weten?
Tjee, kijk dat jongetje daar eens staan!
Straks wordt ie opgevreten!
Wie is dat jongetje dan?
Warempel, het is onze Jan...! |
|
Hij haalt een klontje uit z'n zak,
wat gaat hij toch beginnen?
De leeuw wordt mak! De leeuw wordt mak!
De leeuw begint te spinnen! Hij aait hem eens over zijn rug en brengt hem naar 't circus terug. Hoi! En brengt hem naar 't circus terug. Hoera!!!! |
Gedicht 9: de eenvoud van beuken
leo vroman, geschreven in 1997
Liep ik vijftien meter boven de grond
door de kroon van een beukenwoud
en tastte tussen de twijgen rond
dan denk ik dat ik meer verstond
waarom ik van ze houd.
En kroop ik vijf voet de aarde in
zo traag als hun wortels gaan
dan dronk ik de ware waarde in
van hun aaise groei en staarde in
de poriën van mijn bestaan.
Maar ik zit met mijn gebroekte stramme
hoewel goed bedoelde hammen
op het schijnbaar vriendelijk mos
tussen de schijnbaar gladde stammen
van het schijnbaar simpele bos.
De aarde wordt het best genoten
met onze ogen half gesloten.
Gedicht 10: zeemanslied
door Hans Dorrestijn, geschreven in 1997
Golven hoog te loef, te lij.
We varen klif en klip voorbij.
Giek en gaffel buigen krom.
Haal op, haal om.
Pekbroek, tuig, het ruime sop.
De zeeman heeft een haringkop.
Haal om, haal op.
Opperbram hoog in de mast.
Daar tuimelt me de varensgast.
Haal op, hou vast.
Haring hom en haring kuit.
Het bloed spat alle kanten uit.
Haal om, haal op.
Het bloed spuit alle kanten op
Haal om, haal uit.
Gedicht 11: tijd
door Joke van Leeuwen, geschreven in 2006
Dat je je voorneemt om zes
uur wakker te worden, en
om twee uur wakker wordt,
om drie uur, ziet dat het nog
lang niet zes uur is, opeens
acht uur nee negen.
Je nieuwe mensen nieuw ziet
doen, niet weten en wel willen
weten, als weten dat nog niet
vergeten in weten zit dat zit,
de dis verteert van is en
zal toch zeker.
Dat rimpels in het vel van wie
je liefhebt mooier vouwen ook
dan die van jou, hoezeer ze
lachen naar elkaar. Een kind
een duur horloge mag, voor
het de tijd kan lezen.
Zullen we een eind gaan wandelen?
Waar naartoe?
Nergens naartoe. En dan terug
naar waar we begonnen.
Gedicht 12: ik ben lekker stout
door Annie M.G. Schmidt
Ik wil niet meer, ik wil niet meer!
Ik wil geen handjes geven!
Ik wil niet zeggen elke keer:
Jawel mevrouw, jawel meneer...
nee, nooit meer in m'n leven!
Ik hou m'n handen op m'n rug
en ik zeg lekker niks terug!
Ik wil geen vieze havermout,
ik wil geen tandjes poetsen!
Ik wil lekker knoeien met het zout,
ik wil niet aardig zijn, maar stout
en van de leuning roetsen
en schipbreuk spelen in de teil
en ik wil spugen op het zeil!
En heel hard stampen in een plas
en dan m'n tong uitsteken
en morsen op m'n nieuwe jas
en ik wil overmorgen pas
weer met twee woorden spreken!
En ik wil alles wat niet mag,
de hele dag, de hele dag!
En ik wil op de kanapee
met hele vuile schoenen
en ik wil aldoor gillen: nee!
En ik wil met de melkboer mee
en dan het paardje zoenen.
En dat is alles wat ik wil
en als ze kwaad zijn, zeg ik: Bil!
'
Maak jouw eigen website met JouwWeb