Rijm, Stijlfiguren, en Beeldspraak
Over elk onderdeel gaan we het hebben in de kopjes hieronder.
In dit deel van het Poëzie Project gaan we onderdelen in rijm, beeldspraak en stijlfiguren onderzoeken.
In rijm bespreken we beginrijm/alliteratie, eindrijm, assonantie/klankrijm, en het rijmschema bespreken.
Bij beeldspraak vertellen we u de vergelijking met als, vergelijking met van, personificatie, en metafoor.
Bij stijlfiguren gaan we het hebben over wat meer dingen namelijk: inversie, repetitio, climax, tautologie, pleonasme, parallellisme, eufemisme, woordspeling, understatement, paradox, en antithese.
Rijm
Rijm is een overeenkomst tussen klanken in een gedicht of een liedje. Rijmen kun je op verschillende manieren. Zo heb je bijvoorbeeld verschillende soorten rijm, zoals alliteratie en eindrijm. Bij alliteratie rijmen woorden aan het begin op elkaar. Daarbij zijn medeklinkers aan het begin van het woord hetzelfde. Alliteratie wordt vaak gebruikt in reclameteksten, zegswijzen en soms ook in tongbrekers, bijvoorbeeld Liesje Leerde Lotje Lopen Langs de Lange Lindelaan, maar toen wilde Lotje niet Lopen, toen Liet Liesje Lotje staan.
Bij eindrijm rijmen woorden juist op het eind van versregels. Er zijn drie verschillende soorten eindrijm; als eerste mannelijk of staand rijm, daarbij volgt na de lettergreep met de klemtoon geen andere lettergreep meer. bijvoorbeeld: ‘hand-klant’.
Bij vrouwelijk of slepend rijm volgt na de lettergreep met de klemtoon nog één lettergreep die geen klemtoon heeft. Bijvoorbeeld: ‘gevecht-beslecht’.
Bij glijdend rijm volgen na de lettergreep met de klemtoon nog twee lettergrepen die geen klemtoon hebben. Bijvoorbeeld: ‘spartelen-martelen’. Ook heb je halfrijm, bij halfrijm rijmen van de beklemtoonde lettergrepen alleen de klinkers, en niet de medeklinkers die erop volgen of eraan voorafgaan. Bijvoorbeeld bij ‘raam-staan’.
Als laatste zijn er nog rijmschema’s. Rijmschema’s zijn schematische weergaves van de eindrijmen in een gedicht. men noemt de eerste rijmklank a, de tweede b enzovoort. Er zijn verschillende rijmschema’s: bijvoorbeeld slagrijm (a a a a), gepaard rijm (a a b b c c), gekruist rijm (a b a b), omarmend rijm (a b b a ) en verspringend rijm (a b c a b c). Ook heb je gebroken rijm en alternerend rijm. Bij gebroken rijm doorbreekt een nieuwe rijm klank, bijvoorbeeld ‘a b c b’. Alternerend rijm is een schema waarbij om en om mannelijk en vrouwelijk rijm wordt gebruikt. Ook het gekruist rijm wordt vaak alternerend genoemd.
Beeldspraak
Beeldspraak is figuurlijke taal. Als we denken aan iets, denken we daarbij aan iets anders. Dit gebeurt vaak als dingen een bepaalde overeenkomst hebben. De meest eenvoudige vorm van beeldspraak is wel de vergelijking met als.
Bij een als-vergelijking worden het object en het beeld met het woord ‘als’ aan elkaar gekoppeld. Bijvoorbeeld bij: ‘Ik voel me als een kleuter die een basketbal wil vastgrijpen’.
Net zo als de vergelijking met als is er ook een vergelijking met van. Die wordt bijvoorbeeld zo gebruikt: ‘Jantje is een schat van een kind en zijn vader een beer van een vent’.
Ook is er een vorm van beeldspraak, waarbij geen vergelijkingswoord wordt gebruikt. Dat wordt een metafoor genoemd. Een voorbeeld van een metafoor is: ‘De mens is een wolf’. Een soort metafoor is personificatie, daarbij worden levenloze voorwerpen als een persoon voorgesteld. Bijvoorbeeld bij: ‘het gevaar loerde op elke straathoek’.
Stijlfiguren
Je hebt veel verschillende stijlfiguren. Stijlfiguren worden vaak gebruikt om indruk te maken op de lezer, dat gebeurt doordat het ‘anders’ is, dat trekt de lezer aan. Het zijn middelen om dat wat je wilt zeggen, treffender of sterker te presenteren. Een voorbeeld daarvan is inversie, daarbij worden zinsdelen vermengd, de persoonsvorm en het onderwerp zijn daar een voorbeeld van. We kunnen een voorbeeld geven van inversie als we eerst een ‘normale’ versie noemen (‘We hebben gisteren pasta gegeten’.), en dan de ‘inversie’ versie (‘Gisteren hebben we pasta gegeten.’)
Repetitio is totaal iets anders, het is eigenlijk een soort opsomming van dingen die ongeveer hetzelfde zijn een voorbeeld zin is: Haal mijn moeder, haal mijn vader, haal mijn broertje. Bij repetitio herhaal je -bijvoorbeeld- een woordgroep. Tautologie lijkt daar een beetje op. Tautologie is het uitdrukken van een woord, maar dan met een ander woord. Bijvoorbeeld; Nooit ofte Nimmer, voor eeuwig en altijd, enzovoort.
Wat ook vaak voorkomt is climax. Als je een climax gebruikt dat betekent dat dat je toewerkt naar het hoogtepunt uit de context. Je noemt dingen op tot je bij het hoogtepunt bent. Het tegenovergestelde van climax is anticlimax, daarbij bouwt de kracht af tot het dieptepunt.
Pleonasme is afkomstig van het Griekse woord πλεονασμóς. Dat overvloed betekent. Pleonasme is eigenlijk het teveel informatie geven over bijvoorbeeld een woordgroep. Een voorbeeld van Pleonasme is een ronde cirkel. Iedereen weet dat een cirkel rond is, dus ronde is overbodig.
Parallellisme is ook een stijlfiguur waarbij de zinswendingen ongeveer hetzelfde zijn. (Zinswendingen is een verandering in de zin.) Parallellisme wordt gebruikt om meer nadruk te geven aan de -andere- benoemde zinsdelen. Een voorbeeld is ‘spreken is zilver, zwijgen is goud’.
Het wordt vaak gebruikt in Bijbelse poëzie.
Bij eufemisme wordt iets in een tekst of zin mooier beweert dan het in werkelijkheid is. Het is afgeleid van het Griekse woord ευφημειν, dat eigenlijk ‘met goede woorden spreken’ betekent.
Woordspeling is een woordgroep wat -soms- een ironische kern heeft. Vaak is zo’n woordspeling en wordt de lezer aan het denken gezet. Dit gebeurt doordat het ‘grapje’ vaak ver is gezocht. Het is bijna letterlijk; met woorden spelen. Woordspeling is ook wel een woordgrapje. Een voorbeeld is; Als je computer vraagt 'RAM disk', dan is dat geen werkwoord. of Toen de cardioloog het hart van de zieke patiënt beluisterde, zei hij: 'Hier klopt iets niet.'
Het volgende onderwerp is understatement of parabool. Daarbij is een woordgroep of zin vaak sarcastisch bedoeld. Het wordt dan kleiner of minder belangrijk voorgesteld dan het in werkelijkheid is. Dat kan positief of negatief worden gebruikt. Er zijn ook voorbeelden; Onze koningin heeft wel een leuk optrekje! (terwijl de koningin een erg groot huis heeft) of Het leven vliegt in een flits voorbij.
Paradox is een uitspraak waarbij in jouw eigen opzicht niet juist lijkt zijn, maar na nader toch waar blijkt te zijn. Vaak raakt de lezer hierdoor in de war. Voorbeelden zijn; Niets is volledig waar, en zelfs dat niet. , Ik lieg altijd. , Aan de ene kant ben ik besluiteloos, maar aan de andere kant toch weer niet. , enzovoort.
Het laatste onderwerp in stijlfiguren is een antithese (Grieks voor ‘tegengestelde’). Het wordt antithese genoemd als tegengestelde begrippen worden verbonden. Antithese wordt gebruikt om een begrip of eigenschap te versterken.
Maak jouw eigen website met JouwWeb